HET LEVEN VAN EEN IMMUUNCEL

Een hoofdstuk uit een mooi en inspirerend boek van Henk Fransen. Henk Fransen deed 25 jaar research naar de zin en onzin van alternatieve behandelingen van kanker.

Het boek 'Bondgenoot' gaat over de samenwerking van alle lichaamscellen. Maar je kunt dit ook betrekken op ons contact met andere mensen. Het leest heel gemakkelijk en heeft een geweldige boodschap.

VEEL LEESPLEZIER!

Een immuuncel zat in het beenmerg een boek te lezen dat het hart hem had gegeven. Het hart had veel pijn de laatste tijd en tijdens een pijnaanval had het gezegd: ‘Hier Bondgenoot, ik kan het niet langer voor me houden, meer cellen zouden dit boek moeten lezen.’ ‘Maar waarom geef je het boek aan mij en niet aan een ander?’, vroeg ik.

Ik denk dat jij het boek zult begrijpen Bondgenoot, en dat je het kunt gebruiken in je strijd met de leegte.’

Het boek had de titel De hebziekte. Het beschreef een planeet in de kosmos waar wezens van een onbeschrijflijke schoonheid leefden. Deze wezens waren elke dag bezig met ‘geven’. Ze lieten het mooiste dat in hen leefde geboren worden en gaven dat dan aan de ander.

Hun creativiteit was onuitputtelijk en zij gaven daar voortdurend uitdrukking aan. Dat gaf hen een heel gelukkig en vervuld gevoel.

Op een dag had een van die wezend iets moois gekregen van een ander. Hij was zo onder de indruk dat hij dacht:’ Ik kan niet zulke mooie dingen maken, zo goed ben ik niet. ’Hij begon aan zijn eigenwaarde te twijfelen. Daardoor durfde hij niet langer trots rond te stappen en aan iedereen iets van zichzelf te geven. In plaats daarvan klampte hij zich vast aan wat hij had gekregen en liet dat zien. ‘Kijk eens wat ik heb!’, riep hij tegen anderen, in de hoop dat ze hem goed zouden vinden. Op die manier probeerde hij het gevoel te krijgen dat hij erbij hoorde en dat hij meetelde. Zonder dat hij het in de gaten had, had hij zijn aandacht verschoven van geven naar hebben. Vanaf dat moment kreeg hij een leeg gevoel van binnen. Hij had het gevoel dat hij niet vanuit zichzelf vervuld was, maar dat hij dingen van buiten nodig had. Voor het eerst van zijn leven had hij honger.

Ik had medelijden met hem. Ik vond het heel erg dat hij de weg was kwijtgeraakt en niet in de gaten had hoe dat precies was gebeurd.

Ik las hoe het wezen zich meer en meer aan dingen begon vast te klampen en dat hij daardoor steeds meer honger kreeg. Ik vond het verschrikkelijk om te lezen dat hij op een gegeven moment in de spiegel keek en zag dat hij veranderd was in een dier. De schoonheid van vroeger was helemaal verdwenen. Daarna gebeurde precies datgene waar ik bang voor was: de honger verspreidde zich over de hele planeet en geleidelijk aan veranderden de wezens in dieren. Vrijwel iedereen verloor zijn oorspronkelijke schoonheid.

Binnen 100 jaar waren de dieren elke dag met eten bezig en begon het voedsel op te raken. Ze zochten in alle hoeken en gaten, maar konden vrijwel nergens meer iets eetbaars vinden. Daardoor raakten ze in paniek.

Toen had een dier een ander dier opgegeten. De vader van het opgegeten dier was daar heel boos over geworden en had als wraak dat dier weer opgegeten. Zo braken er beestachtige tijden aan. Iedereen at iedereen op. ‘Oorlog’ werd dat genoemd. Na verloop van tijd begonnen de beesten eraan de wennen dat het oorlog was en dat je elkaar opat. Iedereen was vergeten dat hij vroeger en onbeschrijflijk mooi wezen was geweest.

Op de hele planeet wist iedereen dat het gebeurde, maar niemand deed er iets aan? Wat een vreemde toestanden!

In een volgend hoofdstuk werd ‘het Westen’ beschreven. Het was een gebied dat helemaal ontaard was. Het hele leven was er volledig gericht op hebben en elkaar opeten. Het liefst aten ze in het Westen beesten uit andere gebieden. Het maakte ze niet uit wie of wat ze aten, als ze zelf maar geen honger hadden. Ze aten niet alleen in de vorm van oorlog, maar ook onder het mom van hulp. Het was alsof het Westen zich tegen het leven had gekeerd. Het waren verschrikkelijke toestanden.

Uiteindelijk begonnen beesten die vonden dat alles oneerlijk was verdeeld te protesteren. Hun protesten werden echter bloedig neergeslagen. Toch bleef een aantal zich verzetten. Ze deden dat door anderen op te eten en tegelijkertijd zichzelf op te eten. Het was alsof ze wilden zeggen: ‘Het leven heeft voor ons geen enkele waarde meer’. Ze werden terroristen genoemd.

Terrorisme werd een groot probleem op de planeet. Overal zag je beesten en overal heerste oorlog en geweld. Niemand wist nog hoe de problemen konden worden opgelost.

Ik snapte niet dat ze op die planeet niet zagen hoe de problemen konden worden opgelost.

Het was toch duidelijk dat de problemen waren ontstaan door hebben?

De oplossing was volgens mij dus geven. Snel sloeg ik het volgende hoofdstuk open om te zien of ik gelijk had. De titel van het hoofdstuk was dezelfde als die van het boek, De hebziekte.

In het hoofdstuk werd beschreven hoe de planeet er vanuit de kosmos uitzag. Het gebied dat het Westen werd genoemd, was helemaal dik en opgezet. Het leek net een gezwel. De rest van de planeet was sterk vermagerd en uitgeteerd. De arme gebieden probeerde uit alle macht het kleine beetje wat ze hadden te behouden en het gezwel had legers opgericht om te bewaken wat het had. Er werden wapens ingezet om iedereen te doden en op te eten die iets van je wilde afpakken. Er vielen daarbij veel onschuldige slachtoffers. Er kwamen steeds meer legers bij en ook de honger nam almaar toe.

Ik begon te huilen. Er brak iets in mij bij zoveel ellende. Ik begreep nu waarom het hart zoveel pijn had. Het hart trok zich alles toch altijd al zo aan. Maar waarom had het mij dit boek gegeven. Wat had dit boek te maken met mijn strijd tegen de leegte? Wilde het hart mij duidelijk maken dat er in de kosmos een andere wereld bestond waar dezelfde problemen heersten als in de mens? Of wilde het hart mij duidelijk maken dat het probleem in de mens hebben was? Daar kon ik me ook wel in vinden, want overal waar ik in de mens kwam, was Taak verminderd. En Taak, zo dacht ik, had met geven te maken. Je taak was precies dat geven wat jij te geven had. Maar…..slikte ik, zou het hart dan bedoelen dat de problemen in het boek hetzelfde waren als de problemen in de mens? Dat zou betekenen dat de cellen van de mens alleen nog maar met hebben bezig waren en dat de mens eigenlijk een beest was! Dat kon niet waar zijn, vond ik.

Ik wilde naar het hart toe gaan om erover te praten, maar ik voelde me heel moe door het lezen van het boek en viel in slaap.

 

Hoofdstuk 6 uit het boek ‘Bondgenoot, autobiografie van een immuuncel”. Van Henk Fransen